Een trampolineoefening bestaat uit 10 sprongen. Voor elke sprong wordt een cijfer gegeven door de jury. Hoe moeilijker de sprong, hoe hoger het cijfer. Voor elk niveau is er een maximumscore voor het niveau van de sprongen. Meestal levert een salto 0,5 punt op en een schroef 0,2 punt.
Natuurlijk wordt er ook gekeken naar de netheid waarmee de sprong wordt uitgevoerd en afgewerkt. De tenen moeten gestrekt zijn, de benen recht, er moet hoog genoeg gesprongen worden en de springer moet netjes in het midden van de trampoline blijven. Sinds kort wordt er ook gekeken naar de vluchttijd, oftewel, de tijd dat de springer in de lucht is. Deze tijd wordt gemeten met behulp van elektronica.
Het aantal seconden van de vluchttijd wordt bij de andere cijfers opgeteld. De scores van de verplichte oefening en de eerste keuzeoefening worden bij elkaar opgeteld. De springers met de hoogste scores zijn gekwalificeerd voor de finale.
In de finale tellen de eerder behaalde scores niet meer mee, de springers beginnen weer met 0 punten.
Uiteindelijk wordt er een eerste, tweede en derde plaats weggegeven. Als twee springers dezelfde score hebben wordt er apart gekeken naar de netheid van de sprongen, de totaalscore van alle vijf de juryleden (normaal tellen de hoogste en de laagste score niet mee), of naar degene met de hoogste vier scores.